maandag 17 september 2012

Natuurorganisatie wil otter redden van uitsterving


Natuurorganisatie wil de otter redden van uitsterving
  vrijdag 24 augustus 2012 | 15:44 | Laatst bijgewerkt op: vrijdag 24 augustus 2012 | 15:50


BEEK - Natuurorganisatie Das & Boom uit Beek-Ubbergen en Stichting Otterstation Nederland willen de otter in Nederland redden van uitsterving. Om dit te bereiken hebben zij een kort geding aangespannen tegen het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

De otter stierf in 1988 al eens uit in Nederland. Een jaar later besloot de overheid om het beschermde dier weer terug te brengen in ons land. In 2002 werden de eerste otters in Overijssel uitgezet. In tien jaar tijd is deze populatie echter maar matig gegroeid: van 31 uitgezette dieren in 2002 naar een populatie van zo'n 60 otters nu.

Das & Boom schreef staatssecretaris Bleeker in maart al aan om maatregelen te nemen om het voortbestaan van de otter in Nederland veilig te stellen. De kleine stappen die genomen zijn, zijn volgens de organisatie niet genoeg om duurzaam voortbestaan te garanderen.

De organisatie wil dat de financiering van het wetenschappelijk genetisch onderzoek van de populatie moet worden hervat. Om doodrijden, een belangrijke doodsoorzaak onder otters, tegen te gaan moeten de door het kabinet geschrapte natte verbindingen in en rond het huidige ottergebied toch worden aangelegd.

Verder stelt Das & Boom dat de otters in Overijssel bedreigd worden door inteelt. Om dit te voorkomen, moet de populatie op korte termijn worden versterkt door het bijplaatsen van genetisch niet verwante otters. Ook vindt de organisatie dat er een tweede populatie van otters in Friesland moet worden gesticht om de toekomst van de otter in Nederland veilig te stellen.

De zaak dient op 5 september bij de rechtbank in Den Haag.

zaterdag 29 augustus 2009

Lastige, vieze en griezelige dieren zijn vaak nuttig !!


Regelmatig vragen lezers van de natuurpagina of ik kan zeggen wat het nut van het een of andere dier is. Bijen zijn nuttiger dan wespen, lieveheersbeestjes zien we liever dan bladluizen en kerkuilen worden positiever beoordeeld dan veldmuizen.

Wie bepaalt er nu of een plant of een dier nuttig of schadelijk is? Veel mensen vinden spinnen, muizen en padden griezelig. Doodgravers, mestkevers en strontvliegen zijn vies. Teken, muggen, regendazen en wespen worden al gauw gevaarlijk genoemd. Als de soort ook nog massaal aanwezig is, spreken we direct van een plaag. En plaagdieren moeten te vuur en te zwaard bestreden worden.

Wat kunnen we toch overdrijven! Moeten er nu echt in elke gemeente mensen in witte pakken, gewapend met enorme stofzuigers, de straat opgestuurd worden om de rupsen van de eikenprocessievlinder te lijf te gaan? In Tsjechië en ook op veel plaatsen in Frankrijk is deze vlinder een algemene soort en kent men de luxe niet van het ongelimiteerd bestrijden. Winnen doen we die strijd toch niet: kennelijk is door de klimaatverandering het biotoop ook bij ons geschikt geworden voor de processierupsen. De populatie zal over een paar jaar wel stabiliseren: dan hebben de natuurlijke vijanden van de vlinder, zoals sluipwespen, ons land ook bereikt. Het criterium om een soort nuttig of schadelijk te noemen, mag niet zijn 'lastig', 'vies' of 'griezelig'. 'Financieel nadeel' en 'gevaar voor de volksgezondheid' snijden wel hout. Ik kan tegen iedereen zeggen dat een vos nuttig is, maar bij de meeste jagers hoef je daar niet mee aan te komen. De jager beschouwt de vos als concurrent, omdat een vos wel eens een fazant opvreet. In feite is de jager een concurrent van de vos. Wie moet er ook al weer van de fazant leven?

Veel boeren klagen terecht over ganzenschade. Met zoveel ganzen kan schade aan gewassen niet uitblijven. Als verjagen niet helpt, moet er maar geschoten worden; maar schiet dan niet op de vos. Hij is de enige predator die de ganzenstand binnen de perken kan houden.

Schieten op vossen mag van mij wel op Vlieland; daar hoort Reintje immers niet thuis. In korte tijd heeft de vos daar honderden nesten van bodembroeders, zoals de lepelaar, leeggehaald. Waarschijnlijk is het roofdier door idioten op dit eiland uitgezet. Dat gebeurde eerder met edelherten op Terschelling. Ondoordachte acties waardoor nuttige dieren schadelijk kunnen worden.

Als je hypergevoelig bent voor wespengif, duld je geen wespennest in je directe omgeving. Maar je rent ook niet, als je wat meer wespen dan normaal ziet vliegen, meteen naar de Blokker of de Marskramer om een elektrische wespenpletter aan te schaffen. Er zijn in ons land al tienduizenden van die onzinapparaten over de toonbank gegaan en ze schijnen inmiddels uitverkocht te zijn. De importeur meldde een paar dagen geleden dat een volgende container uit China met daarin 35.000 meppers, pas eind september wordt verwacht. Dat is goed nieuws voor de wespen, want ook al hebben we er dit jaar meer dan normaal: wespen zijn enorm nuttig, omdat ze hun larven grootbrengen met veelal schadelijke vliegen.

Wat schadelijke vliegen? Bestaan er dan ook nuttige vliegen? Natuurlijk is de ene vlieg de andere niet. Over het nut van sluipvliegen, roofvliegen en zweefvliegen bestaat geen twijfel. De eerste twee voeden zich met hoofdzakelijk schadelijke insecten, de derde groep speelt een belangrijke rol bij de bestuiving van bloemen. Drek- of strontvliegen zorgen in een recordtempo voor de afbraak van mest, waardoor de kringloop van voedingsstoffen sneller gesloten wordt.

Dat ervaar ik dagelijks in onze wei. Als een van onze paarden net gekeuteld heeft, dienen zich binnen een paar minuten de eerste vliegen aan. Er zijn er zelfs die copulerend komen aanvliegen. Er wordt niet alleen gepaard op het verse uitwerpsel, er wordt ook gedronken van de mest. Drinken is iets anders dan eten. De strontvlieg, Scatophaga stercoraria, is, anders dan de naam doet vermoeden, een ware vleeseter. Er wordt op de paardenvijgen gejaagd op kleine zwarte vliegjes met glasheldere vleugels, een andere strontvlieg die zich wel met de mest voedt. Onze drekvlieg houdt zich wat de voeding betreft niet alleen met lilliputters bezig, zelfs de grote goudvlieg is haar leven op een paardenvijg niet zeker. Wanneer Scatophaga haar eieren in de mest heeft gelegd, krioelt deze binnen de kortst mogelijke tijd van de witte maden. De maden eten zich een aantal dagen vol met de mest. Spreeuwen en kauwtjes kunnen kennelijk aan de consistentie van de keutels zien wanneer hun tijd is gekomen. De drollen worden op zoek naar de vette maden compleet op de kop gezet.

Niet alleen strontvliegen, ook vleesvliegen zijn onmisbare hulpjes van Moeder Natuur. Zij ruimen geen mest, maar kadavers op. Dit bracht Linnaeus (1707-1778) tot de uitspraak: drie vliegen kunnen een kadaver even vlug oppeuzelen als een leeuw! Zo'n uitspraak is alleen maar te begrijpen als we de levenscyclus van de vleesvlieg kennen. Vleesvliegen zijn, als de temperatuur boven de 25 graden komt, binnen vier dagen opa en oma. Ze blijven maanden lang leven. Logisch dat de verschillende generaties met de duizenden nakomelingen binnen de kortst mogelijke tijd de weke delen van een lijk opruimen.

Dat heb ik recent nog in de Morvan in Frankrijk meegemaakt. Niet ver van ons huisje lag in de berm een dode das. Ik wilde de schedel van deze grote marterachtige graag hebben, maar omdat het dier 'op springen' stond, heb ik het lijk voorzichtig uit het zicht in de berm geschoven. Drie weken later waren we er weer: aan het kadaver was geen vezel vlees meer te bekennen. De schedel staat nu bij mij in de kast!

Een dode das is als kadaver te groot voor doodgravers. Deze kevers begraven in groepsverband binnen twee dagen een dode vogel, muis of mol. Ze werken de aarde onder het lijkje weg, waarna dit in het graf zakt. Pas als er weer 'zand over kan' worden er eieren in het dan al meer dan adellijke vlees gelegd. Ik heb het werk van de doodgravers in de Morvan heel goed kunnen volgen, toen er zich tegen ons raam een jonge merel dood vloog. De blauwe vleesvlieg was binnen een paar uur aanwezig en twee dagen later krioelde het mereljong van de maden. Toen ik het lijkje omkeerde, schoten er wel tien oranjezwart getekende kevers tussen de veren weg. Kennelijk zijn deze doodgravers erg lichtschuw, want het kostte veel moeite er een te fotograferen. Nuttige of schadelijke soorten? Waar hebben we het over?

Bron: de Gelderlander

woensdag 26 augustus 2009

Oproep tot protest dijkafsluiting gemotoriseerd verkeer bij Angeren en Doornenburg


DOORNENBURG - Dijkbewoner Jo Ubbink uit Doornenburg verzet zich tegen de dijkafsluiting bij Angeren en Doornenburg die de gemeente Lingewaard tot eind augustus heeft ingesteld. De Rijndijk, tussen Krakkedel en de Zahnstraat in Angeren en de Waaldijk, tussen Sterreschans en Hulhuizen, zijn in juli en augustus bij wijze van proef op zondag afgesloten voor gemotoriseerd verkeer.

De gemeente sluit niet uit dat meer dijkvakken op zondagen worden afgesloten.

Ubbink roept alle betrokkenen, aanwonenden van de dijk en de omleidingsroutes en gebruikers van de dijken op om hun ervaringen met en mening over de afsluiting naar de gemeente te sturen, voor het te laat is.

" De meeste bewoners vinden dat de dijken open moeten blijven", zegt hij. "Ik heb ook overlast van scheurende motoren maar dat kun je op andere manieren aanpakken. Nu kan iemand met een invalidenwagentje ook de dijk niet meer op. Als we nu ons geluid niet laten horen, zeggen ze dat de proef geslaagd is en sluiten ze de dijken straks zeven dagen per week."

Zwemmen bij verlaagde krib in de Waal nog gevaarlijker


DODEWAARD - Bij de acht verlaagde proefkribben aan de Maas en Waalse kant van de Waal blijkt de stroming sterker te zijn dan voorheen. Dat zegt de projectleider van Rijkswaterstaat. Hij waarschuwt daarom zwemmers die de Waal in willen. Zwemmen tussen de verlaagde kribben is gevaarlijk.


Bij Beneden-Leeuwen en Haaften zijn in december acht kribben verlaagd, als proef. Rijkswaterstaat onderzoekt daar nu hoe ze wervelingen in het water kan voorkomen. Door de kolken komt zand in de vaargeul van de schepen en moet er vaker worden gebaggerd.

Op dit moment wordt gewerkt aan het verlagen van honderd kribben tussen Dodewaard en Lent aan beide zijden van de rivier. Doel is dat water makkelijker doorstroomt, waardoor de waterstand in de Waal zakt. Slaagt deze proef, dan volgen nog eens 650 kribben.

"De effecten zijn nog niet helemaal bekend. In het najaar gaan we wel met alle riviergemeenten praten over de manier waarop we de waarschuwing om niet te zwemmen in de Waal extra kracht kunnen bijzetten."

Bron: de Gelderlander

Mediterrane wespspin heeft lak aan een Hollandse winter


De ‘normale’ winter van het afgelopen jaar in ons land heeft de mediterrane wespspin, die al jaren met een spectaculaire opmars naar het noorden bezig is, niet kunnen stoppen.

Hanny Poos en Robert van Alphen vonden een heel vreemde spin in hun weiland in Kekerdom. 'Hij was best groot voor een spin; met poten zeker 3 cm breed.

Hij leek op een grote wesp. Had een soort web in een ruimte in het gras gesponnen en ving ontzettend snel het beestje naast hem op de foto die hij in een razend tempo inweefde.'

Die 'hij' is een 'zij' en wel een vrouwelijke Argiope bruennichi. Ook Gemmy de Vries uit Wageningen zag op haar vakantielocatie op de Veluwe voor het eerst de geelzwart getekende spin. Sjaak de Koning ontdekte vorige week, tijdens zijn vakantie in de Achterhoek, bij de Borkense Baan drie van die langbenige, exotisch ogende schoonheden. Het meest opvallende vond hij de zigzagdraad in het web van deze wielspin.

De Borkense Baan is de voormalige goederenspoorlijn tussen Winterswijk en Borken. Tot 1975 is het spoor in gebruik geweest. Zandhagedissen en ook hazelwormen warmen zich graag op in het achtergebleven grindbed van de spoorlijn. Het gebied is met 25 soorten dagvlinders buitengewoon vlinderrijk. De wespspin, de geelzwart gestreepte immigrant uit Zuid-Europa, is hier al jaren algemeen. Deze soort houdt van warmte en daar ontbreekt het op een zonnige dag op de oude spoorbaan bepaald niet aan. De wespspin heeft een kenmerkend web met een zigzagdraad. Deze draad is specifiek voor de soort. Vroeger dacht men dat deze versteviging, die uit niet klevend weefsel bestaat, noodzakelijk is, omdat er voornamelijk sprinkhanen worden gevangen en die zijn zo fors dat ze vaak door een normaal web niet worden tegengehouden. Tegenwoordig denkt men eerder aan een signaalfunctie. De zigzagbanden zouden, omdat ze het ultraviolette licht reflecteren, insecten aantrekken. Ook wordt beweerd, dat de afwijkende draad de spin in het web minder zichtbaar maakt. Predatoren, zoals vogels en sluipwespen, trappen daar misschien in, maar voor ons mensen werkt deze camouflage niet: voor een beetje waarnemer is een wespspin niet te missen!

De naamgeving van de nieuwkomer in ons spinnenrijk is wat verwarrend. Argiope brunnichum wordt niet alleen wespspin, maar ook tijgerspin, zebraspin en wespenspin genoemd. Alle namen slaan op het streeppatroon. De naam tijgerspin is niet verkeerd; zebraspin lijkt mij niet juist, omdat er al een springspin is, die zo heet. Deze springspin, die op elke zonnige muur te vinden is, wordt ook harlekijntje genoemd. De naam wespspin vind ik de beste; de lichaamstekening doet immers sterk aan een wesp denken.

Aan de opmars van de wespspin lijkt, ondanks de relatief strenge winter van het afgelopen jaar, geen einde te komen. Deze oorspronkelijk mediterrane soort werd in ons land in 1980 voor het eerst in Zuid-Limburg waargenomen. In nr. II, jaargang 2000 van de Nederlandse Faunistische Mededelingen, brengt J. van der Linden de opmars in beeld. In 1980 wordt de wespspin voor het eerst in Zuid-Limburg gezien. In 1995 wordt er een sprong van maar liefst 70 km vanaf een bestaande vindplaats gemaakt; de wespspin wordt op de Planken Wambuis ten westen van Arnhem gevonden. In 1997 volgen de eerste meldingen uit Groesbeek en Nijmegen. Vanaf die tijd groeit het aantal vindplaatsen explosief.

De opmars vanuit het zuiden heeft ongetwijfeld te maken met de klimaatverandering. De wespspin is een indicator voor de wereldwijde milieubedreigende temperatuurstijging. Maar deze winter hadden we in ons land toch hier en daar bijna twintig graden vorst. Gezien de vele waarnemingen van lezers van deze natuurrubriek hebben deze temperaturen Agriope niet klein gekregen. Grote vraag is: waarom is de soort niet eerder noordwaarts getrokken? Heeft het misschien ook met voedsel te maken? Vooral natuurgebieden en bermen van snelwegen en ook dijkhellingen worden tegenwoordig minder intensief beheerd. De spin kunnen we in allerlei milieus aantreffen als er maar een opgaande ruigtevegetatie aanwezig is. Verschillende soorten sprinkhanen, het favoriete voedsel van de spin, voelen zich daar thuis, maar in feite eet de wespspin, evenals haar familielid de kruisspin, alles wat in haar web verstrikt raakt. Het web wordt laag in de vegetatie aangelegd, meestal minder dan een halve meter boven de grond.

Vorige week heb ik voor het eerst – weliswaar in de Morvan in Frankrijk – een mannetje van de wespspin gezien. Vergeleken bij het vrouwtje is zo'n kereltje een dwerg. De man mist de karakteristieke geelzwarte banden op het achterlijf. Mijn 'Fransman' zat aan de rand van het web te lonken naar een vrouw die gezien haar formaat al aardig volwassen was. Dat lonken is mensentaal en zal daarom wel niet kloppen. De mannen van de wespspin zijn eerder volwassen dan de vrouwtjes en wachten soms dagen lang aan de rand van het web van een dame op hun kans. Die kans komt als zij voor de laatste keer vervelt. Als de nieuwe huid nog week en soepel is, grijpt mijnheer spin zijn kans. Zo'n weke dame is minder agressief en als manlief wat signalen afgeeft, is de kans groot dat zij in hem geen prooi ziet. Zo kan hij de paring overleven, maar in feite heeft hij daar weinig aan. Zelfs een geslaagde wespspinman leeft na de paring nog maar enkele dagen.

Na de bevruchting worden de vrouwtjes dikker en dikker. Na een maand worden er één of meer eicocons gemaakt van bruin kleurend spinsel. De cocons zijn twee tot drie centimeter groot en worden aan droge plantenstengels op een paar decimeter boven de grond bevestigd. Na een maand komen de spinnetjes uit, maar ze blijven tot eind april in de cocon.

Als ze eenmaal buiten zijn, wordt er een spindraad gemaakt om mee te gaan 'ballonvaren'. Op deze wijze worden nieuwe gebieden bereikt. De meeste waarnemingen komen uit het zuiden van ons land. De spin is op de Waddeneilanden nog dun gezaaid: Texel werd in 2006 gekoloniseerd, Schiermonnikoog een jaar later. Toch werd de wespspin al eerder in Denemarken gesignaleerd. Vreemd is dit niet: de wind brengt een ballonvaarder immers op de meest afgelegen plaatsen. De omstandigheden zullen bepalen of de landing een positief vervolg zal hebben.

Bron: de Gelderlander

Oeverzwaluw geen metselaar, maar grondwerker


Het is niet de eerste keer dat een lezer van de natuurpagina mij wijst op bouwwerkzaamheden rond een oeverzwaluwkolonie. Begin mei 2003 kregen de bouwers van de Betuwelijn er ongewild een aantal grondwerkers bij. In het talud van het nieuwe viaduct over de N325 bij Ressen nestelden zich in een mum van tijd bijna honderd paartjes oeverzwaluwen.

De werkzaamheden zijn na goed overleg gedeeltelijk stil gelegd. In het begin was de verstoring nog erg groot. Op een gegeven ogenblik, toen er een scheidingswand op betonnen voeten werd geplaatst, is een gedeelte van de steile wand ingezakt. Er waren op dat moment 98 nestpijpen. Omdat de vogels nog aan het nestelen waren en pas een enkel paar op eieren zat – jongen waren er zeker nog niet – zal het aantal slachtoffers relatief beperkt zijn gebleven. Zeker de helft van de vogels was op het moment van de ramp niet thuis. Dat betekent, omdat er maar een oudervogel op de eieren zit, minder dan twintig doden. Maar wat zou er gebeurd zijn, als we niet een opmerkzame lezeres van De Gelderlander hadden gehad? Veel bouwers zouden het werk niet aangepast hebben, dat kost immers geld. De hele kolonie zou dan vroeg of laat onder het zand bedolven zijn. Nu konden er nog 48 paren hun jongen grootbrengen.

Koos Dansen is ook zo'n opmerkzame lezer. Hij zag eind mei boven een bouwplaats in de Arnhemse nieuwbouwwijk 'Schuytgraaf' een groep oeverzwaluwen vliegen. Dan moeten er ook nesten zijn, dacht Koos, en die vond hij op een onmogelijke plaats, namelijk in een bouwput van nog geen drie bij anderhalve meter en ongeveer een meter diep. Eigenlijk enkel een gat met steile wanden. Net onder het maaiveld telde hij 21 nestholtes, verdeeld over alle vier de wanden. Een hopeloze broedplek: zelfs voor een pioniervogel gedoemd om te mislukken. Maar broedende vogels zijn wettelijk beschermd en daar komt bij dat de oeverzwaluw ook nog eens op de rode lijst staat. Koos zocht contact met Christine Paris, de Arnhemse stadsecologe. Zij regelde dat de werkzaamheden in de nestkuil werden stilgelegd en er een hekwerk omheen werd gezet. Prima geregeld, de oeverzwaluwen gingen broeden en Koos ging drie weken met vakantie.

Toen hij weer thuis was, ging hij meteen naar 'zijn' oeverzwaluwen kijken. En het zag er goed uit: 12 tot 15 nesten met 3 tot 5 bijna vliegvlugge jongen, een broedsucces van rond de 50! Twee weken geleden zijn de jongen uitgevlogen. De stratenmakers waren de broedkolonie al tot op twintig meter genaderd, maar de zwaluwen trokken zich van alle bouwbedrijvigheid en bijbehorend motorgeronk niet veel aan. Als het bouwbedrijf slim was geweest, hadden ze direct na het uitvliegen van de jongen het gat gedicht. Dat is niet gebeurd: de zwaluwen zitten voor de tweede keer op eieren en dat betekent dat de stratenmakers maar vervroegd met bouwvakvakantie moeten. Goed voor de zwaluwen, maar misschien wel een financiële strop voor het bouwbedrijf.

Na de melding van Koos ben ik in de nieuwbouwwijk op zoek gegaan naar zijn zwaluwen. Ik heb ze met de grootste moeite gevonden. Het is in de Schuytgraaf één grote bouwput en je vraagt je af wat de vogels daar te zoeken hebben. Ik liep rond met een verrekijker en een fototoestel. Toen ik een van de stratenmakers in 'veld 5' vroeg of hij mij kon vertellen of er in de buurt een kolonie oeverzwaluwen zat, keek hij mij argwanend aan. "Al zou ik het weten: ik zou het niet vertellen", was zijn antwoord. Een 'deskundige', die weet dat een onverwachte vestiging van een kolonie in een gronddepot stagnatie in de bouw oplevert.

Ik heb daar begrip voor, want je moet je mensen toch aan het werk houden. Maar laten we eerlijk zijn: de natuur heeft het met onze expansiedrift al zo moeilijk. En als er regels zijn, dan moeten die ook worden nageleefd.

Het is prima, dat natuurliefhebbers kritisch kijken naar de vele bouwlocaties in ons land. Voor vragen over wat mag en wat niet mag heeft Vogelbescherming Nederland een website, speciaal over vogels en de wet geopend: www.vogelsendewet.nl .

Uiteindelijk heb ik de kolonie gevonden. Net zoals Koos zag ik boven een braakliggend terrein oeverzwaluwen voedselvluchten uitvoeren. De vogels wezen mij zelf de weg. Fantastisch: 25 nestpijpen in een gat van niks. Er zijn kunstnesten voor huis- en boerenzwaluwen, maar volgend jaar maak ik op ons terrein een bouwput voor oeverzwaluwen!

De oeverzwaluw is geen metselaar zoals de boerenzwaluw en de huiszwaluw, maar een grondwerker. Ik heb de zwaluwen in het talud van het viaduct bij Ressen in 2003 aan het werk gezien. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes waren als gekken met snavel en poten in de zandberg aan het graven. Een kostelijk gezicht. Overal vloog het zand in het rond. Sommige gangen bevinden zich op nog geen 20 centimeter van elkaar. De ruim 5 centimeter wijde gang loopt schuin omhoog en is 60-120 centimeter diep. De grondwerkers klaren het karwei in drie dagen. Aan het einde van de gang komt een ruime ronde broedholte die met plantenmateriaal, veertjes en haren wordt gestoffeerd. De koloniegrootte varieert van enkele tot vele honderden paren. In het buitenland, vooral langs de Oostzeekust komen kolonies voor van duizenden paren. De jongen worden met insecten gevoerd. Als ze op het punt van uitvliegen staan, kijken ze praktisch de hele dag vanuit de nestopening naar buiten. Als een van de oudervogels met een volle krop komt aanvliegen, schreeuwen ze het uit: hoe meer lawaai, hoe eerder je wat krijgt.

Op veel plaatsen zijn door natuurbeschermers voor de oeverzwaluw met succes kunstwanden aangelegd. Vaak is daar een vogelkijkhut bij gebouwd. Voor de natuurliefhebbers is het dan puur genieten. Koos vertelde mij ook bewoners van de Schuytgraaf zich betrokken voelen bij het wel en wee van de oeverzwaluwenkolonie. Een van hen, Ronald Schrijber, lid van de wijkraad en ook van de Vogelwerkgroep Arnhem, gaat zich met enkele anderen inzetten voor een permanente oeverzwaluwenwand in de wijk.

Bron: de Gelderlander

Geen paarse hei door larven heidehaantje


Het heidehaantje, een klein bruin kevertje, zorgt ervoor dat de heidevelden op een groot deel van de zuidelijke Veluwe de komende jaren hun karakteristieke paarse gloed niet zullen laten zien.

Het heidehaantje is dit jaar massaal aanwezig in het zuidelijk deel van de Veluwe. Natuurmonumenten spreekt van een plaag. De larven van het beestje zuigen de blaadjes van de heideplant leeg. "De blaadjes worden bruin en uiteindelijk sterft de plant", zegt boswachter Herman Veerbeek van Natuurmonumenten.

Grote stukken heide in met name Planken Wambuis, het Deelerwoud en Nationaal Park Veluwezoom zijn al bruin gekleurd.

"Vanaf de snelweg A50 tussen Arnhem en Apeldoorn is het goed te zien" , aldus Veerbeek. Volgens hem zijn al honderden hectaren aangetast. De stand van het diertje kent een cyclisch verloop. "De populatie bouwt zich op en eens in de vier tot zes jaar is sprake van een plaag. De larven, maar een paar millimeter groot, zuigen de blaadjes dan massaal leeg."

De larven verpoppen zich en eind augustus komen de kevertjes tevoorschijn. Veerbeek: "Ze overwinteren in de humuslaag op de grond. Volgend jaar komen ze weer tevoorschijn. Ze worden dan aangetast door een schimmel en sterven massaal." Veel getroffen heideplanten zullen afsterven, sterke exemplaren overleven maar zijn zwaar aangetast. Verbeek: "Uit het zaad schieten wel nieuwe planten op. Maar het zal twee tot drie jaar duren voordat in de getroffen gebieden de hei weer in bloei staat."

Een voordeel is dat de heide door het beheer een sterk gevarieerd karakter heeft. Sommige plekken zijn dichtbegroeid, andere zijn open en jonge planten staan naast oude. Was dat niet zo, dan was de schade groter geweest. Het heidehaantje gedijt het best in dicht opeenstaande heide met vooral oudere planten.

De plaag hoeft niet alleen negatieve gevolgen te hebben, legt Veerbeek uit. "Op de Sallandse Heuvelrug, waar ook heidehaantjes voorkomen, worden het jaar erop altijd veel jonge korhoenders volwassen. De jongen eten de larven, dus dan is er voedsel zat voor ze."

Bron: de Gelderlander